Via Leonsberg steken we de Suriname-rivier
over naar district Commewijne.
Moskee in Nieuw Amsterdam
We passeren Fort Nieuw Amsterdam
De plantage Mariënburg werd in 1745 aan de benedenloop van de Commewijne-rivier opgericht. Nadat het Fort Nieuw Amsterdam de benedenloop van de Commewijne beveiligde, kon met de aanleg van plantages langs die rivier worden begonnen. De oprichter was Maria de la Jaille, weduwe van David de Hoy. Het plantagegebied is in 1770 verdubbeld, nadat de toenmalige eigenaar aangrenzend land had mogen ontginnen. In het begin werd op de plantage waarschijnlijk suiker verbouwd, maar later is overgeschakeld naar koffie. In de tijd tussen 1745 en de slavenemancipatie van 1863 had de plantage diverse eigenaren gehad. Er leefden tussen 100 en 200 slaven op de plantage. De volksnaam van de plantage is: 'Di Hoi'. In 1881 de Nederlandse Handels Maatschappij (NHM) eigenaar geworden van de plantage. De NHM koos Mariënburg als vestigingsplaats voor een grote centrale suikerfabriek. In 1882 werd op de plantage de voor die tijd modernste suikerfabriek van het Caraïbische gebied gebouwd. De fabriek had de zeer grote maalcapaciteit; om ze rendabel te houden was zeer veel riet nodig. Daarom sloot de NHM met plantages in de buurt leveringscontracten voor riet af. Er zijn in totaal 12 km spoorlijn aangelegd om het riet naar de fabriek te kunnen vervoeren. Het systeem met leveringscontracten werkte echter niet, zodat de NHM later de plantages verwierf. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 heerste volgens de plantage-eigenaren in Suriname een tekort aan betrouwbare arbeiders. Daarom is er in 1873 begonnen om in Brits-Indië, het huidige India, arbeiders voor de plantages te werven. Later werden ook op Java arbeiders voor de Surinaamse plantages geworven. Deze mensen kregen een vijfjarig contract aangeboden, waardoor ze in een relatief onvrije rechtspositie terecht kwamen. De contractarbeiders waren verplicht om gedurende vijf jaar op een bepaalde plantage te werken. Zulke contracten behelsden ook strafbepalingen in de vorm van boetes en gevangenis voor werkweigering of weglopen van de plantage. De werkgevers waren volgens de contacten verplicht om gratis huisvesting en medische zorg te verstrekken, waarmee het soms droevig gesteld was. Het loon van de contractarbeiders was laag, lager dan het loon van de vrije Creoolse arbeiders. Om het vergelijken van de arbeidsvoorwaarden en lonen te bemoeilijken, is er een systeem ontwikkeld, waarbij de taken op grond van 'ras en geslacht' aan de arbeiders werden toegewezen. Dit ging gepaard met racistische denkbeelden over de diverse bevolkingsgroepen in Suriname. De Nederlandse Handelsmaatschappij werkte vanaf het begin met contractarbeiders uit Brits-Indië en ze was de eerste werkgever die Javanen in Suriname te werk stelde. In totaal kwamen er 3767 Hindoestaanse en 7093 Javaanse arbeiders in de onderneming Mariënburg werken. De NHM betaalde de laagste lonen van alle plantageondernemingen van Suriname. Dit leidde regelmatig tot arbeidsconflicten. In juli 1902 kwam het tot een opstand op de plantage. Uit onvrede over de beloning legden de arbeiders op 2 juli het werk neer. De directeur James Mavor laveerde zo ongeschikt met deze kwestie, dat hij op 29 juli achtervolgd en met houwers gedood werd. Nog op dezelfde dag arriveerde het koloniale leger en begon met de arrestaties. Dit wekte weer de woede van de arbeiders die, toen ze op de volgende dag in richting van het kantoor optrokken, beschoten werden. Hierbij vielen 17 doden en 39 gewonden, van wie later nog zeven mensen stierven. Acht arbeiders werden veroordeeld tot twaalf jaar dwangarbeid.
Overblijfselen, die langzaam overwoekerd worden.
Terug naar Paramaribo
Geen opmerkingen:
Een reactie posten